Bij Homerus lezen we over de eerste spion: Dolon. Foto: Wikimedia Commons |
Spionage in de klassieke oudheid ging vooral om het bemachtigen van informatie in politieke of militaire context. De oudste spion die wij in de klassieke literatuur overgeleverd hebben gekregen, heet Dolon. We lezen hierover in de Ilias over de oorlog tussen de Grieken en de Trojanen, van de Griekse eposdichter Homerus uit de achtste eeuw v. Chr. De Trojaanse held Hector heeft net een gevraagd wie voor een grote beloning bereid is 's nachts naar de Griekse schepen te sluipen voor informatie:
Onder het volk bevond zich de zoon van Eumedes -(Homerus, Ilias, 10, 314-327; vertaling: H.J. de Roy van Zuydewijn)
heilig heraut - ene Dolon die goed in zijn goud en brans zat.
Deze, een man met een lelijk gezicht, kon snel uit de voeten;
tussen zijn vijftal zusters was hij de enige jongen.
En tot het volk der Trojanen en Hektor sprak hij de woorden:
"Hektor, mijn hart spoort me aan en een sterke strijdlust beweegt me
bij de snelvarende schepen der Grieken te gaan spioneren.
[...]
'k Zal uw verwachting gestand doen en goed mijn ogen gebruiken.
Tot Agamemnons verblijf probeer ik het kamp van de vijand
binnen te dringen, waar zich waarschijnlijk de leiders van 't krijgsvolk
samen beraden of ze de vlucht zullen nemen of vechten."
Homerus noemt zijn spion niet voor niets Dolon: dolos is het Klassiek-Griekse woord voor 'list', 'bedrog'. Het loopt trouwens nog slecht af voor Dolon. De Griekse helden Odysseus en Diomedes betrappen Dolon, waarna Odysseus Dolon eerst uithoort over de Trojanen en Diomedes hem daarna ombrengt.
Gebruikte men in de Griekse oudheid hoofdzakelijk een en het zelfde woord voor verkenner en spion (kataskopos), in de Romeinse oudheid was dat onderscheid er wel. Was je verkenner voor de troepen uit op jacht naar informatie, dan heette je een explorator. Een spion was een speculator. Over deze speculatores lezen we vooral veel bij Caesar. De best bekende truc in de Romeinse spionage is om vermomd als deserteurs of vluchtelingen het vijandelijke legerkamp binnen te dringen. Maar spionage buiten de militaire context kwam ook voor, zoals Suetonius hier vertelt:
Bij een andere gelegenheid verdacht hij (dat is: keizer Augustus) de praetor Quintus Gallius, die dichtgeklapte wastafeltjes onder zijn gewaad hield tijdens een audiëntie bij hem, ervan dat hij daar een zwaard verborg. Hij durfde dit niet direct te onderzoeken, maar liet hem even later door centurio's en soldaten van het podium sleuren. Hij legde hem, alsof hij een slaaf was, op de pijnbank en gaf, toen hij niets bekende, het bevel hem te doden. Maar eerst stak hij hem eigenhandig de ogen uit.(Suetonius, De vita Caesarum, Augustus 27; vertaling D. den Hengst)
Je kon maar beter niet worden ontmaskerd als spion in Rome. Voor een ouderwetse hack konden je handen afgehakt worden, en straffen als kruisigen of onthoofden zijn ook bekend.
0 reacties:
Een reactie posten